Hoognodig moet ik een nieuwe bril. De glazen ziet u, de glázen, die voldoen niet meer. Wat het precies is, weet ik niet, maar ik zie het allemaal niet zo scherp meer. Ik zie nog wel wát, maar het is tegenwoordig allemaal zo vaag, zo wazig voor mijn ogen. Ik kan de dingen niet meer goed onderscheiden, ik zie soms niet eens meer het verschil tussen de ene en de andere mens. Het wordt hoog tijd dat ik eens een nieuwe bril aanschaf.
“Wat vindt u van deze?”, vraagt de man in de winkel. Ik pas de bril die mij wordt aangereikt.
“Zit niet slecht,” zeg ik. Ik kijk erdoor. Merkwaardig, het zal wel even wennen zijn, maar voorlopig zie ik vreemde dingen. Portemonnees zie ik. Overal dikke portemonnees. Beurzen. Geldbeurzen. Bankbiljetten zie ik, overal waar ik maar kijk. Bankbiljetten en muntstukken. En bankgebouwen, met uitnodigend openstaande deuren. En zelfs aan de bomen hangen bankbiljetten, in plaats van bladeren.
“Wat is dit voor een bril?”, vraag ik verbaasd. “Dit is het model ‘Big Money’, meneer. Een veelgevraagde bril, mag ik wel zeggen. Echt iets bijzonders, zoals u wel ziet… Bevalt het u niet?”
Ik zet de bril af. Ik geef toe: het is een erg aantrekkelijk model. Maar mensen kun je er nauwelijks mee zien…
“Ik probeer graag een andere bril,” zeg ik. “mag ik deze opzetten?” Ik pas een tweede. ‘Prestige’, zo heet deze bril. Met fraaie letters staat die naam op één van de poten te lezen. Ah, gelukkig is die anders! Geen geld meer te zien. Weg zijn al die ronddwarrelende bankbiljetten! Maar wat is dit nu…? Met deze bril op zie ik overal medailles! Gouden en zilveren en bronzen medailles! Waar ik maar kijk, links, rechts, overal zie ik medailles en onderscheidingstekens en prijzenkasten vol bekers, wimpels en vaantjes… Maar mensen zie ik niet. Nergens.
“Nee,” zeg ik, “deze moet ik ook niet. Ik kan er wel een heleboel door zien, begrijpt u me goed, het is een prachtige bril, ik zal er niets van zeggen, maar mensen zie ik er niet of nauwelijks door! Het zal wel aan mij liggen…”
“Probeert u deze dan eens,” dringt de verkoper aan. Ik zet hem op mijn neus. Deze is weer van een andere fabrikant. ‘Critique’, heet deze bril. Ha, nu zie ik mensen! Eindelijk mensen! En scherp ook. Alle mensen, wat zie ik de mensen nu scherp! Maar niet alleen scherp, ik zie ze ook zwart, pikzwart!
Kijk, daar loopt warempel mijn buurman. Heden mijn tijd, wat ziet die knaap er zwart uit… Wat een vreselijke vent is dat toch eigenlijk. Eindelijk zie ik dan eens wat ie allemaal op z’n geweten heeft… De smeerlap! Nooit geweten dat die kerel zo zwart is als de nacht! En kijk, daar gaat mijn schoonzus! Lieve help nog aan toe, ook al zo’n donker figuur, zo’n zwart portret, altijd maar sikkeneurig, altijd maar even somber en zwartgallig. Eindelijk zie ik nu eens haarscherp hoe de mensen werkelijk zijn!
Alleen…, wat ziet de wereld en nu in één keer donker uit! Wat een waanzin nog langer in zo’n wereld te leven! Wat een ellende om met zo’n bril door de dagen te gaan! “Nee, dank u, ik geloof toch niet dat dit een geschikt model voor me is…”
De man in de brillenwinkel kijkt me veelbelovend aan.
“Wacht,” zegt hij. “Hier heb ik misschien nog iets dat u bevalt. Probeer u deze nog eens… De vorm is wat eigenaardig, maar misschien juist voor u heel geschikt.” Ik bekijk het model. Aardige naam draagt deze bril. ‘Con Amore’. ‘Met Liefde’, betekent dat. Inderdaad, de vorm van de glazen is ietwat afwijkend. Het lijken wel twee harten… Moet ik daarmee over straat? Enfin, eerst maar eens kijken of de glazen beter zijn.
“Nee maar, hoe is het mogelijk, wat een diepte, wat een natuurlijke kleuren! En scherp dat ik de mensen zie! En dat zonder enige vertekening of bijkleuring… En van bankbiljetten is bij deze bril geen sprake. En gouden of zilveren of bronzen medailles zie ik ook nergens – en de mensen zijn niet zwart, maar ook niet egaal wit; alles is heel genuanceerd, anders dan ik vermoedde dat de mensen zouden zijn. Fantastisch, deze bril! Die moet ik hebben! Doet u deze maar, mijnheer!”
“Zoals u wilt,” zegt de brillenman. “Ik had het u gelijk al wel kunnen zeggen, maar de meeste mensen geloven mij toch niet. Alleen met het hárt kan men goed zien, mijnheer. Als de mensen dat toch eens geloofden…”
Verlegen sta ik voor de toonbank. “Hoeveel kost deze?”, vraag ik aarzelend, bang dat deze bril wel erg prijzig of wellicht zelfs onbetaalbaar wezen zal.
“U boft,” zegt de brillenman. “Dit model is namelijk heel erg duur. Maar voor de liefhebber heeft onlangs iemand dit model hier aangeboden. Het is gratis. Kijkt u maar op het prijskaartje. Daar staat het zwart op wit: ‘Reeds voor u betaald’. U kunt ‘m zo meenemen. Zal ik er wel een doekje bijdoen? U moet de glazen namelijk wel dagelijks even oppoetsen…”
“Graag,” zeg ik. Met mijn nieuwe bril loop ik blij naar buiten. Aardige man, die brillenman. Ik kijk nog even om. Zwaaiend staat hij achter de etalage. Pas nu zie ik zijn naam boven de ingang van de winkel staan. ‘E. van Gelie’, staat er. En daaronder: ‘Alleen met het hart kan men goed zien’.